donderdag 1 september 2011

Bral over intergewestelijke samenwerking, of het gebrek daaraan

Dit opiniestuk verscheen in Brussel Deze Week van 1 september 2011

De druk op de open ruimte rond Brussel wordt almaar groter, en toch blijft een gemeenschappelijke visie ontbreken. Nochtans is Brussels-Vlaamse intergewestelijke samenwerking hard nodig, en de sporadische dossiers waarin wél wordt samengewerkt, laten zien dat iedereen er wel bij vaart, zegt Joost Vandenbroele van de Brusselse Raad voor het Leefmilieu




 (© ELKE VANEMPTEN)
  
Al decennialang staat de open ruimte in de Rand rond Brussel onder grote druk. En die druk vermindert niet. Integendeel, Vlaams-Brabant is nu al de dichtstbevolkte Vlaamse provincie en in de recentste ruimtelijke plannen wordt nog meer nieuwe open ruimte aangesneden. De middenklasse blijft de stad uit vluchten en pendelt liever naar Brussel. De Rand keert haar rug naar Brussel, klinkt het. Niet alleen gevoelsmatig, maar ook politiek.


Bral werkt als Brusselse vereniging rond de thema’s stedenbouw, mobiliteit en leefmilieu. Wij willen dat de stad leefbaarder wordt voor haar inwoners en gebruikers. Dit kunnen we niet bereiken als we niet dringend over de grens beginnen te kijken. Dat hebben de beleidsmakers ook al een tijdje begrepen. De behoefte aan ‘structurele samenwerking tussen Brussel en Vlaanderen’ staat met stip in de beleidsnota’s van de Vlaamse en de Brusselse eminenties. Maar er komt maar geen schot in de zaak. De ministers-presidenten verwijten elkaar liever dat ze de toenaderingen niet au sérieux nemen dan dat ze naar oplossingen zoeken.

Verbrusseling

Is de nood echt zo hoog en het gebrek aan samenwerking zo nefast? Ja. We geven één voorbeeld. De verwachte bevolkingstoename in Brussel – 170.000 extra Brusselaars tegen 2020 – is uitdaging nummer één bij de opmaak van het nieuwe Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling (GPDO). Die mensen moeten ergens wonen, werken, leren. Het tempo waarmee er in Brussel (betaalbare) woningen worden bijgebouwd, ligt dan wel véél te laag, maar laten we zeggen dat Brussel ermee bezig is. Maar als ze niet in Brussel kunnen blijven, trekken ze naar elders.

De Rand legt andere accenten. De goedkeuring van het Vlaams Strategisch Gebied rond Brussel (VSGB) zit in de laatste rechte lijn. Open ruimte is hier planconcept nummer één. Daarom ook moest de Vlaamse regering na veel protest de naam van het plan, dat eerder Vlaams Stedelijk Gebied rond Brussel heette, aanpassen. De Rand zal en mag niet ‘verbrusselen’. Zonder hierover een waardeoordeel uit te spreken, werp ik de vraag op of je die dynamiek met een naamsverandering alleen zult tegenhouden. Want mensen gaan waar ze kunnen, en vastgoedontwikkelaars investeren waar het het meest opbrengt. En laat nu net de Rand een zeer lucratief investeringsgebied zijn.

De verschillende Brusselse en Vlaamse plannen tonen dat er geen gemeenschappelijke ontwikkelingsvisie bestaat op Brussel en de Rand. Gemeenschappelijk studie- en beleidswerk zou nochtans kunnen uitwijzen of het überhaupt opportuun is om de Brusselse cityboom ook in de Rand op te vangen. Of kijken we beter uit naar (centrum)steden verder van Brussel, zoals Leuven, Mechelen of – waarom niet – Asse? Niemand kent het antwoord.

We kunnen nog wel even doorgaan met de dossiers waarin samenwerking zich opdringt: de inplanting van shoppingcentra, de Ring rond Brussel, de planning van strategische gebieden als de Heizel, Schaarbeek-Vorming of de kanaalzone, het nachtnet van De Lijn dat aan de grens met Brussel stopt, de uitbouw van het Gewestelijk Expres­net (GEN), de afstemming tussen het Brussels mobiliteitsplan Iris 2 en het Mobiliteitsplan Vlaanderen, enzovoorts. In al deze dossiers haalt de concurrentie het van samenwerking.

De dossiers waar de twee gewesten wél buiten de beleidslijntjes kleuren (het beheer van het Zoniënwoud, intergewestelijke fietsroutes), hebben één ding gemeen: het zijn win-win-dossiers. Geen compromissen, iedereen wint. In gewichtige dossiers lijkt dat niet te kunnen, maar het tegendeel is waar. Dat zeggen wij niet, maar wetenschappers die het kunnen weten. Peter Cabus bijvoorbeeld.

De kabinetschef van huidig Vlaams minister van Ruimtelijke Ordening Philippe Muyters (N-VA) zegt dat samenwerking moeilijk, maar mogelijk en verplicht is. In een wetenschappelijk onderzoek dat hij twee jaar geleden als professor leidde (P. Cabus e.a., Een sterke stad en een sterke stadsregio, 2009), wijst hij in het hoofdstuk over Brussel op het belang van een gemeenschappelijke aanpak van de ‘functionele realiteit’ (de gemeenschappelijke belangen van Brussel en de Rand). Daarom pleit hij voor een ‘verzakelijking’ van de stadsregionale problemen, waarmee “het mogelijk [moet] zijn om los te komen van de communautaire en bipolaire context.” Een moeilijke opdracht. De realiteit toont dat politici liever hun eigenbelang najagen dan hun achterban uit te dagen en de problemen te objectiveren, laat staan ze aan te pakken. Welnu, meneer Cabus, de handen aan de ploeg! En vraag Muyters’ partijgenoot, Vlaams minister voor de Rand (Geert Bourgeois, red.), om mee te werken.

Bral geeft een voorzet. We hielden in 2010 al het Interregionaal Platform voor een Duurzame Economie boven de doopvont, waarmee we ons samen met een tiental andere Vlaamse en Brusselse vakbonds-, milieu- en middenstandsorganisaties verzetten tegen de concurrentie tussen shoppingcentra. Eenzelfde samenwerking willen we nu bereiken op het niveau van de bewoners(groepen) in Brussel en omstreken. Brusselaars en Randbewoners behoren tot eenzelfde belangengemeenschap. Het wordt tijd dat we dat besef gaan ‘verzakelijken’. Als wij dit als middenveldorganisatie tot een goed einde brengen, dan heeft de politiek alvast één concreet voorbeeld van positieve intergewestelijke samenwerking om zich door te laten inspireren.

----------------

Joost Vandenbroele is staf­medewerker Stedenbouw bij de Brusselse Raad voor het Leef­milieu (Bral). Meer over het project Brussel aan de Rand op www.bralvzw.be/brusselrand





Geen opmerkingen:

Een reactie posten